Afgelopen museumweekend was ik onder andere te vinden in het Groninger Museum. Het was er druk. Zeer druk. Alleen waren de grote aantallen bezoekers niet gelijkmatig over de tentoonstellingen verdeeld. Natuurlijk waren er hele volksstammen te vinden voor de schilderijen van John Waterhouse. Deze kleurrijke schilderijen met prachtige en sensuele vrouwen sprak een groot deel van de bezoekers aan. Dezelfde (sex)appeal had het werk van Daniëlle Kwaaitaal elders in het gebouw. Daar was het iets rustiger maar toch een flinke schare bezoekers. Echt uitgesproken rustig was het in het Ploeg–pavilioen waar het werk van Wobbe Alkema hing. Ten onrechte. Want daar waar Waterhouse "schoonheid" en "grootsheid" heeft verenigd, weet Alkema met vrijwel dezelfde intensiteit "kracht" en "verstilling" te combineren. Voor wie er niet kon zijn en er niet meer naar toe kan, is er altijd nog de prachtige catalogus "Wobbe Alkema. Het absolute, het heldere"
Dat deze catalogus over Wobbe Alkema de negende in de reeks over Ploegkunstenaars is, is veelzeggend. Hij was namelijk geen expressionist zoals de andere prominente Ploegleden als Johan Dijkstra, Jan Altink of Jan Wiegers. Het lag hem eenvoudig weg niet, dat min of meer naar de natuur schilderen. Wobbe Alkema had genoeg aan zijn innerlijke beelden. Nadat hij een geometrische beeldtaal had ontdekt in 1922, zou hij geen realistische beelden meer maken.
Wobbe Alkema, Compositie met blauwe driehoeken 1925
Wie de tentoonstelling bezoekt en enkele malen langs de schilderijen, tekeningen en grafiek loopt (of dat met behulp van de bijbehorende catalogus doet), zal een aantal opvallendheden in het werk van Alkema ontdekken. Het eerste dat opvalt is dat Alkema maar een zeer beperkt aantal basisvormen nodig heeft om zijn werk te maken. Driehoeken, cirkels en balken domineren zijn werk. Hij schuift, vervormt en knipt net zo lang tot er een nieuw beeld ontstaat dat wat hem betreft in balans is. De composities die hij zo maakt, lijken bijna vanzelfsprekend. Daarna valt je direct iets anders op, namelijk zijn kleurgebruik. Daar waar Alkema zich als het ware inhoudt als het om de vorm gaat, zo leeft hij zich uit in kleur. Het is een genot om te zien hoe hij gebruik maakt van het volledige kleurenpalet. Soms ingetogen met veel verzadigde kleuren, dan weer met veel primaire kleuren. Een lust voor het oog. Wat tenslotte opvalt is de periode waarin deze meest tot de verbeelding sprekende beelden zijn ontstaan: 1922 tot 1931. Vanaf 1931 dwingen zijn (nieuw ontstane) gezinssituatie en de crisis Alkema tot het tijdelijk vaarwel zeggen tegen de kunst. Er moest tenslotte brood op de plank komen.
Na de oorlog heeft Alkema de draad wel weer proberen op te pakken maar met zeer wisselend succes. Hij heeft daarbij ook geflirt met andere vormen van moderne schilderkunst. Zo hangt er een doek op de tentoonstelling dat doet denken aan Miró, Klee of Kandinsky. Het is een gouache uit 1956 dat "Zweven" heet. Het is onwennig om dit werk te zien hangen tussen de voor hem kenmerkende constructivistische werken. Het feit dat er maar weinig van dit soort schilderijen hangen, geeft aan dat het hem niet bevredigd moet hebben. Het is een voor mijn gevoel niet meer dan een vage echo uit het verleden, van zijn vroegere kunnen. Alkema zei in 1966 zelf over zijn naoorlogse werk: "van het absolute, het heldere vroeger [is] niet veel meer over".
Wobbe Alkema, Compositie no.3 , 1924
Dat brengt ons terug bij de titel van de tentoonstelling en de bijbehorende catalogus, "Wobbe Alkema. Het absolute, het heldere". Er is veel te genieten op de tentoonstelling en in het boek: de schilderijen uit de vroege jaren van zijn kunstenaarsloopbaan, de etsen uit de dertiger jaren en niet te vergeten zijn houtsneden. Verbaas u over het ogenschijnlijke gemak waarmee Alkema tot zijn composities kwam en zijn prachtige kleurgebruik.