Vrouwen in de vormgeving 1880-1940. Marjan Groot
Zondag 3 juni 2007
Vrouwelijke vormgevers 1880–1940?
Mijn eerste reactie na het lezen van de titel was het opsommen van de vrouwen die ik ken uit de vormgeving uit de periode 1880–1940. Erg ver kwam ik niet. De namen die bij mij opkwamen waren of uit de periode er na of namen die meer bekend waren om hun echtgenoot/familie (bijvoorbeeld Cato Berlage) of bekend waren als beeldend kunstenaar (bijvoorbeeld Jacoba van Heemskerck). Bleven over: Fre Cohen, Jeanne Bieruma Oosting en Rie Cramer. Kortom een karig lijstje.

Mannelijk en vrouwelijk
Het onderzoek naar Nederlandse vrouwen in de vormgeving in de periode 1880–1940 sluit goed aan bij de stroom aan literatuur die de afgelopen twintig jaar is ontstaan. Vanaf de tachtiger jaren van de vorige eeuw is de rol van de vrouw op de vormgeving vooral in het Angelsaksische spraakgebied onderzocht. Hierin werd ook de vraag gesteld waarom de "typisch" vrouwelijke toegepaste kunsten, zoals borduren en batikken zo de aandacht kregen. Begrippen als "vrouwelijk" en "mannelijk" zijn ook niet zonder waardeoordeel. "Vrouwelijk" wordt al snel in verband gebracht met huiselijk en decoratief. Waarom ontbreken bijvoorbeeld vrouwelijke meubelmakers in een onderzoek naar Engelse en Amerikaanse ontwerpsters? Waar zijn de vrouwelijke architecten? Dit ogenschijnlijke ontbreken vormt het leidmotief van dit boek. Haar hoofdvraag was dan ook: "Waar waren de vrouwen in de toegepaste kunst tussen 1880 en 1940?".

Textiel als wegbereider
Het is ondoenlijk om het antwoord op deze vraag in dit artikel in de volle breedte te beantwoorden. Waar ik wel op in wil gaan is de ogenschijnlijke tegenstelling die eigenlijk door het hele boek heen schemert: de rol van de textiele werken. Aan textiel en textiel als toegepaste kunst hangt al snel het label "typisch en traditioneel vrouwelijk" en "iets van vroeger". Toch is het de textiel waarin vrouwen zich als eerste ontwikkelden als ontwerpers. Textiel was ook het vakgebied waarin de vrouwelijke ontwerpers als eerste hun schreden zetten in theorievorming voor toegepaste kunst. Om deze theorieën daarna in de praktijk toe te passen. Textiel was daarmee de wegbereider voor de overige toegepaste kunsten

Verbreding
Naast het textiele vakgebied waren vrouwelijke ontwerpers later ook werkzaam in andere vakgebieden: vanaf 1895 als schilderessen bij aardewerkfabrieken, als grafische vormgevers, batikkers en ambachtelijk boekbinders. Later, na 1904, kwam het ontwerpen voor koperwerk erbij, en vanaf 1910 ambachtelijke edelsmeedkunst. Hiermee waren de eerste stappen gezet in de richting van zelfstandigheid. Bijvoorbeeld als meubelontwerper of binnenhuisarchitect.

Dubbele emancipatie
De centrale vraag van "Vrouwen in de vormgeving ": ("Waar waren de vrouwen in de toegepaste kunst tussen 1880 en 1940?"), wordt meer dan afdoende beantwoord. Groot laat zien dat vrouwen in de periode 1880–1940 op het gebied van vormgeving en de toegepaste kunst een steeds prominentere rol gaan spelen. Hierbij is sprake van een dubbele emancipatie: enerzijds die van de vrouw in een tot dan toe door mannen gedomineerde samenleving/vakgebied. Anderzijds een emancipatie van de toegepaste kunst ten opzichte van de beeldende kunst.

Zeer interessant en leesbaar
Het karige lijstje waar ik mee begon is ondertussen nogal uitgebreid. De omslag van het boek laat dit dan ook demonstratief zien. Er zijn slechts enkele letters van het alfabet nodig om de omslag te vullen met de namen van ontwerpsters die werkzaam waren in de periode 1880–1940. In het biografisch lexicon worden zij nog eens uitgebreid besproken. Groot heeft deze ontwerpsters de plek en aandacht gegeven die nodig was. Kortom, een zeer interessant en leesbaar proefschrift dat door uitgeverij 010 in een prachtig boek beschikbaar is gekomen voor een groot publiek.
Links bij dit artikel: